top of page

Morgen

 

Hij lag daar, half rechtop leunend tegen de gevel, met één been geplooid onder zijn andere been. Hij had geen schoenen aan. Dat was het eerste wat mij opviel: hij had geen schoenen aan. Zijn gestrekte been lag dwars over het voetpad en zijn voet raakte de plantenbak die tegen de straat stond nét niet. Ik wilde doorlopen, maar het been lag in de weg. Het onverwachte tafereel tijdens mijn ochtendroutine kwam me zowel vervelend als opwindend voor. Opwindend, omdat het een scheur in de sleur was, een zijspoor voor mijn gedachtepatroon. Vervelend, omdat ik bang was dat de situatie hoe dan ook mijn onvermogen zou blootleggen. Met die laatste optie voor mijn geestesoog besliste ik het hazenpad te kiezen. Mijn naaldhak zweefde reeds boven het uitgestrekte been, ik haalde diep adem en maakte mij klaar voor de sprong – maar een vlaag van bovenzinnelijke nieuwsgierigheid overviel mij. Dus draaide ik, zonder mijn hoofd te bewegen, mijn ogen voor een clandestiene blik op het gelaat van de man. Het was hol. Wat een hol gelaat, dacht ik, en ik wipte over het been.

 

Daarmee had de kous af kunnen zijn, een korte introductie zonder meer, maar plots begon de man te kreunen. Het was niet het gekreun van iemand die net wakker wordt en zich uitrekt. Het was ook niet het gekreun van iemand die zijn bus voor zijn neus ziet wegrijden. Het was een guur gejammer, vertrokken vanuit de diepe krochten van zijn luchtwegen, rauw geraspt in zijn keel en in horten en stoten uitgeworpen over het plaveisel. Zijn hoofd rolde langs de muur naar beneden en bleef rusten op zijn borstkas, waar het knikkebollend kleine kreten bleef uitstoten. Als een rij dominostenen die elkaar in beweging zetten, gleed vervolgens zijn hele bovenlijf schuin naar de grond en begon zijn gestrekte been te schokken. Zijn schreeuwen gingen over in een stokkend gejank. Ik schrok en had de aandrang zo snel mogelijk ervandoor te gaan, mijn uitgestoken handpalmen achterna. Enkel een aangeleerde beschaafdheid maakte dat ik nog even omkeek, al kon mijn bezorgdheid het onmogelijk nog halen van mijn eigenbelang. Dus mompelde ik 'sorry' tegen de man, die mij vanuit zijn nederige positie aanstaarde. Waarom had ik sorry gezegd?

 

Die vraag achtervolgde mij. Ik merkte dat ik me ervoor schaamde, alsof mijn laffe exit er zijn laatste restje geloofwaardigheid mee had verloren. Om mijn geweten te sussen vertelde ik mijn collega's over het voorval en voelde me door hun reacties gesteund in mijn beslissing de man aan zijn lot over te laten. Ik dacht terug aan die ochtend. In hoeverre was mijn observatie juist geweest? In feite was er geen enkele aanwijzing dat ik de man daadwerkelijk had kunnen helpen. Misschien was hij gewoon gestoord? Gestoorde mensen kunnen best zonder schoenen op straat liggen kermen. In mijn verbeelding zag ik een hele horde krijsende mannen en vrouwen catwalkgewijs voorbij wandelen. Ik maakte van de man op straat een verhaal. Ik boetseerde aan het voorval, overliep de potentiële scenario’s en koos vervolgens voor de invulling die mij het beste uitkwam en gaf mezelf de rol van verteller. Halverwege de dag bestond de man niet meer. Hij was gefictionaliseerd.

 

Toen ik die avond naar huis wandelde, zat mijn personage nog altijd op dezelfde plek. Hij zat helemaal stil, onder een dekentje. Iemand had een dekentje over hem gelegd. Zijn benen had hij opgetrokken tot onder zijn kin en zijn hoofd rustte op zijn knieën. Het zag er vredig uit en een trieste krop nestelde zich in mijn keel. De avond was gevallen en de straatlantaarns zorgden voor oranje lichtvlekken op het donkere voetpad. Ik keek naar de duistere hemel en kon nauwelijks geloven dat achter alle wolken en kunstlicht een sterrenhemel schuilde. De winteravonden in de stad worden bevolkt door schaduwwezens, mensen op de vlucht voor de koude nacht, schimmen die gehaast voorbij zweven en slechts af en toe contact maken, soms onbedoeld, soms verontschuldigend, maar altijd met een onderliggende tegenzin – als boze spoken op een ouijabord. Alleen hij zat daar maar, onbeweeglijk.

 

Ik probeerde de omgeving vanuit zijn positie te zien: de hoge, verticale gebouwen die zwart afstaken tegen de indigo avondlucht, de trillingen van de auto's die over het wegdek reden, de benen die over zijn been waren gestapt. Schoenen, zoveel verschillende soorten schoenen. Ik probeerde naar de wereld te kijken, niet alsof ik naar mijn verhaal keek, maar alsof mijn verhaal naar mij keek: ik, de schaduwprinses die bang van het licht van lommerd naar schemering danste. Ik keek naar hoe de man mij zag. Ik richtte zijn holle blik op mijn bestaan en zag mijn levensverhaal aan mij voorbijtrekken met de snelheid waarmee iemand een serpentine blaast. Er begon iets aan mij te knagen. Mijn verhaal, dat ik regelmatig op de snijtafel in stukken had gehakt en achteraf weer zorgvuldig in elkaar had gezet, vertoonde een mankement. Al die jaren had ik bedachtzaam en liefdevol betekenis gecultiveerd en nu overviel mij deze tweede onbeantwoorde vraag: Waarom doe ik niets?

 

De eenvoud van de vraag, nagelde mij aan de grond. Ik trachtte mijn woorden om te zetten in daden, maar telkens vond ik een vinnige argumentatie om mezelf klem te zetten. Een eenzame traan stroomde over mijn wang bij de gewaarwording van zoveel machteloosheid. Op zoek naar een antwoord voerde ik een kijkoperatie uit. Ik wurmde me langs de krop in mijn keel en slikte mezelf moeizaam naar beneden. Tegelijkertijd kroop een dun garen vanuit de diepte op mij af. Het wikkelde zich rond mijn ledematen en enkel met bruuske bewegingen kon ik verhinderen dat de touwen zich strak rond mijn lijf spanden. Het garen werd dikker en zijn greep sterker, en ik wist dat ik het centrum naderde.

 

Die avond slaagde ik erin één draad los te maken. Ik begon naar de man te lopen, zette beheerst één voet voor de andere. Mijn aanspreking lag klaar op mijn lippen, beminnelijk en zelfzeker. Ik wandelde naar de man en voelde mijn vingers prutsen aan het kluwen rond mijn hart.

 

Soms is een dag te weinig tijd om te helen. Toen ik de man passeerde, veranderden mijn woorden als vanzelf in een zachte kuch. Met een korte ruk trok ik de losse draad uit mijn hart en vluchtte ik, weer een schaduwmens in de nacht.
 

bottom of page